brieven


brief 4


De volgende geschriften zijn van mijn vader. Het is nu december 1955, vlak voor zijn vertrek.

Vlak voor het vertrek had ik een vreemde gewaarwording. Vooral de laatste dagen leefde ik min of meer in een droom. Het laatste bezoek van familie en buren zal me mijn hele leven om de volgende reden bijblijven.
's Avonds na afloop van de visite wordt afscheid genomen, ik heb allen met enige aandoening de hand gedrukt en gevoeld dat het allen vrienden zijn. Allen zijn onder de indruk, dat voel ik, de jassen worden aangetrokken en ik zie één voor één de deur uit gaan zonder iets te zeggen. Ik zie mijn eigen begrafenis ! Sinister ? Wel nee, ik had met Holland afgerekend, was met mijn werk nog niet helemaal klaar, echter bijna !

Donderdagavond 15 december 1955.

Als een ander het voorgaande leest zal hij zijn hoofd schudden en bij zichzelf zeggen: "Tropenkolder". Hier zeggen ze N.G.T. oftewel je hebt de "Nieuw-Guinea-Tik"
Ik voel me echter nu zo best, als ik me in jaren niet gevoeld heb. Ik verheug me dat Els misschien over 6 weken ook hier is. Dit zal een soort dagboek worden, ik moet echter 4 weken inhalen, dan kan het pas een dagboek zijn.
Het vertrek uit Amsterdam op 17 november heb ik niet goed beleefd, mijn zenuwen waren te zeer gespannen om veel op te merken. Dat Mariannetje bij het afscheid zei: "Zal ik toch maar met hem meegaan" weet ik niets meer van. Vader was aangedaan, wanneer men oud is denkt men misschien aan een laatste afscheid. Ik geef hem echter nog wel 10 jaar.
Wanneer je voor het eerst zo'n lange luchtreis gaat ondernemen voel je je wel een beetje belangrijk of beter gezegd, voel je je wel wat ondernemend. Je vindt dat er enig gevaar inschuilt, doch je voelt het als een noodzakelijke operatie. De operatie zal wel lukken en dan heb je er plezier van dat je je hebt laten opereren. Mislukt de operatie dan heb je het leven verloren. Wat dan nog ! Het was immers noodzakelijk.
Zodra je echter een paar dagen gevlogen hebt, krijg je er vertrouwen in en denk je niet meer aan vallen.

De eerste start is enerverend. Eerst rol je naar de startplaats met een matige gang. Dan worden de motoren even beproefd, wat een behoorlijk lawaai geeft. Dan draaien ze weer rustig en wordt op het startsein gewacht, dat waarschijnlijk radiografisch vanuit de verkeerstoren op het vliegveld gegeven wordt. Op een gegeven moment beginnen de motoren te brullen. Het vliegtuig rolt, steeds sneller, sneller. Je snelheid kun je bepalen aan de bakens aan de rand van de startbaan. Je weet dat de start en de landing de gevaarlijkste momenten zijn en je knijpt hem wel enigszins. Je hebt zo'n snelheid dat je hoopt dat je nergens tegen te pletter rijdt en ineens voordat je eraan denkt ben je los, je vliegt en dan ga je vrij snel stijgen, veel sneller dan ik verwacht had. In korte tijd zit je een paar duizend meter hoog en vlieg je in de wolken. Het drukverschil plaagt je een beetje, en je moet maar slikken omdat onaangename gevoel uit je oren weg te krijgen.
Het land onder je ziet er mozaïekachtig uit, onnatuurlijk door zijn planmatigheid, dit in tegenstelling tot het panorama buiten Europa. Het duurde niet zo heel lang of het werd donker en beneden zag je wegen, dorpjes, steden door hun lichtjes. Vooral grote steden kenmerkten zich door gekleurde lichten tussen het gewone licht vanwege de luchtreclames.
Ik moest onwillekeurig denken aan de nachtvluchten van de oorlogsvliegers die zich niet op licht van steden en wegen konden oriënteren, maar toch hun doel vonden en verraderlijk alles in puin gooiden. Hoe is het mogelijk dat die mensen hun goede sentimenten konden uitschakelen.

We gaan stijgen, we moeten over de Alpen. Het is warm, ik zit geloof ik met een verhit hoofd door werkelijke warmte of misschien ook wel door enerverende spanningen, waarvan ik en ook anderen geen blijk geven dat ze aanwezig zijn. Pas later kom ik tot de ontdekking dat je een straal koelere lucht uit spruitstukken met een doorlaat ter grootte van een halve stuiver op je richten kunt.

Dinsdagavond 3 januari 1956.

We waren aan het vliegen naar Rome en daar zou ik mijn eerste landing meemaken. Zo'n landing duurt nog een hele tijd, want je gaat een tijd van te voren al lager vliegen, hetgeen je weer merkt aan je oren. Je krijgt dan ook weer een pakje kauwgum van de stewardes en als je tenslotte beneden je Rome ziet en later het vliegveld en de order riemen vastmaken hebt uitgevoerd, zak je vrij snel en voor je het weet voel je door een stoot dat je op de grond zit, en zie je de landingslichten aan je voorbij schieten.
De schroefbladen van de propellers worden omgedraaid, er wordt weer gas gegeven en de motoren gaan remmend werken. We draaien en taxiën naar de restauratie waar we wat gaan gebruiken in de tijd dat het vliegtuig voor de volgende etappe klaargemaakt wordt.
In de nacht naar Caïro, we ontmoeten zwaar weer. Het lichten is niet van de lucht, wat een fantastisch gezicht is. Gemiddeld drie ontladingen per seconde. Wolkenvelden worden sprookjesachtig verlicht.
Het vliegtuig stoot als een klein zeeschip met zware storm, je zakt en stijgt met hetzelfde gevoel als op zo'n zeeschip. Ik liet me echter vertellen dat we in werkelijkheid hoogtevariaties van een paar honderd meter meemaakten. Of het waar is ?

Ik word doodmoe, kan beslist niet slapen. Eerst veel later kwam ik tot de ontdekking dat Paludrine de oorzaak kan zijn. Een week voordat men in een malariagebied aankomt moet men 1 tabletje per dag gaan slikken. Na die week kan men volstaan met 3 tabletjes per week. Sommige mensen worden door paludrine erg onrustig en kunnen dan slecht slapen. Dit hoorde ik van een oudgediende hier die zelf 1 tablet per week slikt en toch malariavrij blijft.
Caïro - Karachi - Rangoon - Bangkok - Manila - Biak. We vliegen de zon tegemoet, de zon komt op en we vliegen over het troosteloze Arabië, uren achtereen woestijn en nog eens woestijn. Vanuit die grote hoogte bezien, lijkt elk leven, zowel van plant als dier, totaal uitgesloten. Een landing hier lijkt voor mij nog uitzichtlozer als een "landing" op zee.
Bij Abadan zien we weer zee en vliegen langs de kust. Vlak land, rechte wegen, geen bossen, nederzettingen langs de kust. De zee is prachtig van kleur.
In de namiddag komen we in Karachi aan. De enige nightstop tussen Amsterdam en Biak. Goddank, ik kan slapen. 't Is hier zomer en ik slaap zonder deken. Nachtmerrie. Denk dat ik overvallen wordt door een geruisloze kleurling. Ben 's morgens na een koude douche weer lekker fit.

De reis Karachi - Rangoon was werkelijk prachtig. Eerst vlak gebied met grote rivieren, veel dorpen, wegen, bebouwde velden. Dit moet een dichtbevolkt en welvarend gebied zijn. Indisch. Later bergen, bossen en prachtige landschappen. En ...... wanneer je Holland niet vergeten bent, de zon schijnt maar steeds. Of het nu zo warm was in Rangoon of Bangkok weet ik niet meer, doch de plafondventilatoren in de restauratie brachten uitkomst. Dat is daar beslist geen luxe.
Ik dacht dat het in Nieuw Guinea nog warmer zou zijn, doch dat viel gelukkig mee. Biak was net zoiets, doch Manokwari is veel beter.
Merkwaardig zijn nog de rijstvelden in Siam, je weet dan niet goed of je land of water onder je hebt. Het doet denken aan een rampgebied waar de huizen en dorpen in laagstaand water staan.
Van Rangoon - Manila - Biak vliegt men bijna uitsluitend over zee. Uit de aard der zaak ziet men niets anders dan zee, wolken en hemel. Zee en hemel zijn gelijk gekleurd en bestond er geen zwaartekracht, men zou de aarde niet terug kunnen vinden en er is ook geen horizon.
De wolkenpartijen zijn sprookjesachtig, fantastisch mooi.
Biak. Het enige wat daar indruk op me maakte was de hotelprijs van f 40,- en f 50,- per dag. Gelukkig dat ik er niets mee te maken had, daar het Gouvernement dit voor me betaalde.
De volgende morgen vroeg stapten we in een tweemotorig minder comfortabel vliegtuig naar Manokwari, de plaats waar ik drie jaar ga werken. Hierover de volgende maal.

terug
volgende brief